Standpunten over epidemische infectieziekten

Door Redactie - In: diversen - 3 maart 2021

in het werk van Rudolf Steiner
Peter Selg

Standpunten over epidemische infectieziekten

 


Vertaling: Simon Arends, huisarts n.p.
Noor Prent consultatieburo arts n.p.
Niek Rogger, huisarts i.o.

Met vriendelijke goedkeuring door Peter Selg

Het Duitse origineel is gepubliceerd in:
Selg, Peter: Das Mysterium der Erde. Aufsätze zur Corona- Zeit. Arlesheim 2020.
Selg, Peter: »Gesichtspunkte zu epidemischen Infek- tionskrankheiten im Werk Rudolf Steiners«. In: Hurter, Ueli, Wittich, Justus
(Hg.): Perspektiven und Initiativen zur Corona-zeit. Dornach 2020, S. 55–66.


 

“We zijn niet zo ver verwijderd van vreemde ziekten en epidemieën die in onze mensheid op zullen duiken!”

Rudolf Steiner1

 

Als men de achtergrond van Rudolf Steiners (1861-1925) veelzijdige uiteenzettingen over het vraagstuk van besmettelijke en epidemische ziekten wil begrijpen en waarderen, moet men rekening houden met de medische en medisch-theoretische discussies aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw en ze in ieder geval in die context plaatsen. Rudolf Steiner probeerde perspectieven te (her?) introduceren in het medische denken die in de 19e eeuw volledig aan de kant waren geschoven. De Duitse protagonisten van de experimentele hygiëne en bacteriologie, Max von Pettenkofer (1818-1901) en Robert Koch (1843- 1910), hadden door hun werk en vorderingen daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan een “revolutie in het medische denken op het gebied van hygiëne”2. In de school van Koch werd de oorzaak van infectieziekten uitsluitend gezocht in specifieke ziektekiemen en men dacht dat het hele ziekteproces monocausaal was- één specifieke ziekteverwekker, volgens de theorie, veroorzaakt één specifieke ziekte. Het doel moest volgens Koch dan ook zijn om ziektekiemen en kiemdragers te isoleren en een staatsgezondheidsinspectie te installeren. Sociale en individuele aspecten van het ziekteproces, die ertoe bijdragen dat een individu onder bepaalde omstandigheden ziek wordt van bepaalde kiemen, werden methodisch ontkend, althans in de vroege fase van de wetenschappelijke bacteriologie. De dynamische onderlinge relatie tussen dispositie, blootstelling en faciliterende omstandigheden werd consequent genegeerd. De wil, die al door sommige hoofdrolspelers rondom de eeuwwisseling van de 18e naar de 19e eeuw werd geuit, om het hele leven vanuit een gezondheidsperspectief te reguleren en uitgebreide maatregelen te initiëren om de volksgezondheid te garanderen, werd geleidelijk aan geïmplementeerd met de “sanitatie” van de steden. Toen Rudolf Steiner in 1920 de eerste cursus voor artsen in Dornach hield, publiceerde Alfred Grotjahn zijn artikel “de hygiënische uitdaging”, een volgende mijlpaal op deze weg. “Gezondheid werd uiteindelijk het uitgangspunt van voor iedereen bindend gedrag in de industriële wereld, waaraan niet meer getwijfeld kon worden omdat het wetenschappelijk bewezen was, voor zover het op enigerlei wijze geïnterpreteerd kon worden in termen van het lichaam”, benadrukte de medisch historicus Alfons Labisch in zijn terugblik op de geschetste ontwikkeling.3 Bij deze ontwikkeling werd sociale gezondheid boven individuele en persoonlijke rechten geplaatst en de causale concepten van bac­teriologie en experimentele hygiëneleer vormden hierbij de leidraad.

De kwestie van aanleg voor ziekte

In veel van zijn lezingen waarschuwde Rudolf Steiner voor de eenzijdigheid van een derge­lijke opvatting evenals voor de maatschappelijke gevolgen van radicaal wetenschappelijke theorieën met een wereldwijde aanspraak op geldigheid.4 Hij ontkende geenszins het be­staan van ziektekiemen, maar relativeerde de betekenis van een monocausaal- hygiënische- en bacteriologische wijze van denken voor de humane geneeskunde en de (burger)maatschappij.

In veel voordrachten ging Steiner in op de vraag welke vatbaarheidsvoorwaarden (werkelijk) aanwezig moeten zijn om bestaande ziektekiemen te laten uitgroeien tot ziekteveroorzakers respectievelijk welke factoren de menselijke weerstand en veerkracht bevorderen dan wel verzwakken. Daarbij kwam hij tot verrassende resultaten, die niet alleen betrekking hebben op de totale fysiologische structuur, zowel micro- als macrokosmisch en in onderlinge relatie5, maar ook op de levensstijl van de mens en zijn hele geest- zielenleven, waarvan in de medische literatuur ten tijde van Steiners leven weinig melding werd gemaakt. Uitzondering hierop zijn de psychoanalytici van de Heidelbergse school rond Ludolf von Krehl, Richard Siebeck en Victor van Weizsäcker. Steiner wees er bijvoorbeeld op dat een te korte slaapduur het individu permanent destabiliseert met betrekking tot ziekteverwekkers die bij epidemieën effectief kunnen worden. (“... Wat een enorme betekenis ligt in het abnormale gedrag van de mens met betrekking tot slapen en waken vooral ten tijde van epidemieën en voor de aanleg van epidemie ziekten...6). Het individuele logische en “zuivere” denken versterkt de krachten van de weerstand tegen ziekteverwekkers7 -en bovendien het ethische gedrag van de mens, boven het huidige aardeleven uit. De “egoïstische drang naar bezit en rijkdom”, die, na een gewoonte te zijn geworden, zich een weg baant door het menselijk levenslichaam, doordringt vervolgens het fysieke lichaam en genereert daar een daadwerkelijke “aanleg voor besmettelijke ziekten”8. Rudolf Steiner wilde met de beschrijving niet alleen of zelfs niet in de eerste plaats het individuele gedrag problematiseren, maar (ook) de ontwikkeling van de algemene kenmerken en handelswijzen beschrijven, die de kapitalistische industriële samenleving van de 19e eeuw, in de zin van Adam Smith, kenmerkte. Voor Steiner was het materialisme nooit alleen maar een reductionistisch verkort, eenzijdig en ideologisch wereldbeeld, maar eerder een beschavingscatastrofe van de grootste omvang – in termen van de vernietiging van de natuurlijke fundamenten van het leven op aarde en in termen van de gevolgen voor de menselijke zielenkrachten. Steiner was van mening dat het toenemende verlies van de innerlijke oriëntatie van de mensen in de moderne consumptie industrie een nadrukkelijke verzwakking van zijn oorspronkelijke krachten zou veroorzaken in geest-zielen opzicht en vervolgens ook in fysiek opzicht. “De echte ziekte die volgt op de erosie van het innerlijk leven, dat is de spirituele epidemie waarmee we geconfronteerd worden”, benadrukte hij al in een lezing in 1907 en sprak over verwoestende gevolgen voor de volksgezondheid.9 Rudolf Steiner was niet geïnteresseerd in het dramatiseren van de situatie; hij probeerde te beschrijven en door te geven wat hij als geestelijke kennis had ontdekt, goed wetend hoeveel onbegrip het zou veroorzaken en aanstoot zou geven buiten antroposofische kring.
 

Menselijk ingrijpen in de natuur

Volgens Steiner wordt de weerstand van mensen verzwakt door de materialistische ge­woontes van het denken en voelen, maar ook door deelname aan de consumptiemaatschappij met haar roekeloze levensstijl. Tegelijkertijd worden er voortdurend nieuwe ziek­tekiemen gecreëerd, niet in de laatste plaats door de ernstige verstoring van de orde van het leven op aarde, waaronder in de eerste plaats de dierenwereld. “Nu al bereiden zich bepaalde epidemieën voor”, benadrukte Steiner in 191310, waarbij hij in verschillende voordrachten beschreef dat de pijn die het dierenrijk (vooral door de massale industriële veeteelt en uitbuiting) heeft ondergaan, op de middellange termijn niet zonder gevolgen zal blijven. Elke pijn die een niet menselijk maar pijngevoelig wezen wordt aangedaan, elke kwellende dood, betekent een veelzeggende kiem voor de toekomst. Deze pijn, dit lijden, deze dood, het zijn zaden die de mensheid heeft geplant. De evolutie van dieren is niet denkbaar zonder die van de mens- en parasitaire wezens uit de microbiologie werden door Steiner beschreven als verstoffelijkte pijn van dieren. Het is zaad, dat voortkomt uit datgene wat door pijn, lijden en dood tot stand is gekomen.11Het is niet bekend of Rudolf Steiner zich met dit standpunt alleen binnen antroposofische kring tot op zekere hoogte geuit heeft; de in dit opzicht benoemde verwoesting spreekt echter 100 jaar later voor zichzelf. De gevolgen van de ecologische interventies van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw worden momenteel van jaar tot jaar duidelijker, in klimatologisch en virologisch opzicht en ook daarbuiten; zo ook de gevolgen van de leugens die decennialang de omvang van de verwoestingen hebben geprobeerd te verbergen. “Zo is er een bepaalde vorm van bacillen als dragers van besmettelijke ziekten, die voortkomen uit de leugens van de mensheid”, zei Steiner op een gegeven moment en noemde ze “fysiek belichaamde leugendemonen”12. Hij was zich ervan bewust dat de intellectuele en confessionele critici van de antroposofie hem zouden beschuldigen van niets minder dan occulte propaganda van apocalyptische aard; maar dit weerhield hem er niet van om fenomenen en verbanden te schetsen die hij zag en van belang achtte.13 Hij was ervan overtuigd dat zonder een beslissende wending naar een spirituele ecologie en een nieuwe, empathische manier van omgaan met de natuurrijken op aarde, de mensheid in korte tijd haar eigen levensbasis volledig en onherroepelijk zou vernietigen. Voor Rudolf Steiner waren de microbiologisch toenemende gevaren en problemen niet toevallig of willekeurig, maar wezenlijk en gerelateerd aan gebeurtenissen waarvoor de mensheid verantwoordelijk is.
 

Gevaren van epidemieën van het zielenleven

Zijn belangrijkste zorg was het creëren van geestelijk wetenschappelijke basiskennis voor een ander gedrag van de mensheid in economisch, sociaal en ecologisch opzicht- en het noodzakelijke herstel van het beeld van de mens en de schepping buiten materialistische verdraaiing en verduistering om. Mogelijk heeft Rudolf Steiner sommige lezingen gegeven om mensen voor te bereiden op de komende moeilijke tijden. Zo verklaarde hij bijvoorbeeld meermaals hoe rampzalig het was om in tijden van epidemieën angst op te wekken. Niets bevordert het ziek worden of de werkzaamheid van ziektekiemen zozeer als het de nacht en de slaap mee innemen van egoïstische denkbeelden van angst en de zielsmatige houding van een materialistische mentaliteit (“...er is geen betere manier...”'4). Als men in een haard van epidemische of endemische ziekten leeft en niets anders dan de ziektebeelden om zich heen opneemt, als men zich alleen vult met het gevoel van angst voor de ziekte, gedachten van angst, dan trekt men ‘s nachts deze krachten het organisme in met een vernietigend effect en zo zouden die dit microbiologische gebeuren kunnen bevorderen.'5 Het “sterke bewustzijn van het bestaan van ziekte” baant de weg van de ziel naar de ziekte.'6 Rudolf Steiner sprak in dit verband over epidemieën van het zielenleven'7 en over de noodzakelijke tegenbeweging van de moed, die hij geenszins als onzorgvuldigheid duidde, maar als een aspect van aangescherpte en gerichte aandacht. Het is nodig om de mens van binnen te versterken'8 tegen “invloeden van buitenaf”, tegen de kracht van de oprukkende buitenwereld, met inbegrip van indrukken uit de media, om hem te helpen innerlijke rust en veiligheid te behouden en om het bewustzijn van de “spirituele kern van het leven als centrum” te bevorderen.'9 Steiner beschreef in dit verband ook het beschermende belang van een onbaatzuchtige omgang met bedreigde of zieke mensen “in liefdevolle vriendelijkheid” of “werken met het hart”, door persoonlijke inzet, of, afhankelijk van de situatie, alleen in geest-zielen opzicht. “En het is inderdaad waar, dat men zou ervaren wat de verspreiding van zo’n innerlijke houding zou kunnen doen met het beëindigen van epidemieën, als men zich daarnaar zou gedragen.”20
 

Zaken op grote schaal anders doen

Rudolf Steiner maakt geen bezwaar tegen “sanitaire en hygiënische maatregelen” in tijden van nood21, noch tegen vaccinaties indien nodig, en waarschuwde (bijvoorbeeld m.b.t. de pokken) voor elk radicalisme in dit opzicht, een “fanatieke houding in dit opzicht”22. Aan de andere kant schetste hij echter ook de toekomstige biotechnologische gevaren en beschreef hij onder andere dat toekomstige vaccinaties steeds dieper in het organisme zouden ingrijpen en zelfs een soort kracht zouden ontvouwen, die het vrije geestelijke en spirituele leven moeilijker, zo niet onmogelijk zouden maken en die daarom meer dan bedenkelijk zouden zijn.23 Hij beschreef de krachten die aan het werk zijn in en door deze vaccinaties, die de mens aan de materie binden, als identiek aan die krachten die werkzaam zijn in het sociaal destructief kapitalisme en technologisch imperialisme, en noemde ze in de terminologie van zijn complexe doctrine van het kwaad24 “ahrimanisch”. Over het geheel genomen was het Rudolf Steiner duidelijk dat het dramatische totaalprobleem in de komende decennia en eeuwen niet op te lossen zou zijn door beschermende maatregelen en vaccinaties noch door rigoureuze afwijzing daarvan. Het moet er veeleer om gaan “zaken op grote schaal anders te doen op basis van inzicht”25, teneinde een eind te maken aan de materialistische destructieve krachten van de economie op het sociale en ecologische leven;26 en om de “materiële vorm van gezondheidswetenschap naast de helende geesteswetenschap te plaatsen.27 “Misschien kan men in geen enkele andere wetenschap dan de geneeskunde zo (goed) zien hoe het materialisme heeft ingegrepen in de mensheid.”28
De antroposofische geneeskunde, die hij in 1920 samen met Ita Wegman en andere artsen lanceerde, wilde de eenzijdigheid van het “iatrotechnische concept” (Rothschuh) en de gevaarlijke utopieën van de vooruitgang van de 19e eeuw overwinnen en er een consequente tegenhanger voor creëren29. (“...het materialisme zal alras zijn tol eisen...”). Steiner sprak over een dringend noodzakelijk “doordringen van spirituele principes in de geneeskunde”31 – voorbij de tegenstellingen “alternatieve geneeskunde” versus “reguliere geneeskunde”, waartegen hij zich zijn hele leven heeft verzet. Zijn doel was veeleer om de wetenschappelijke geneeskunde en de geneeskunst te bevorderen door geesteswetenschappelijke inzichten; door de erkenning van uitgebreide samenhang in het menselijk organisme en in de relatie van dit organisme tot de wereld, een menselijk lichaam dat Rudolf Steiner niet opvatte als fysiek-chemisch lichaam, maar als drager van een geestziel- individualiteit in zijn (eigen) waardigheid.32
 

Stimulering van de zelf herstellende krachten en de democratisering van de geneeskunde

Volgens hem berust de geesteswetenschappelijk verruimde geneeskunde ook op de indi­vidualiteit van de mens en de toepassing van zijn eigen therapeutische krachten; professi­oneel medische hulp kan en mag alleen zodanig zijn dat deze de individualiteit in zijn krachten ondersteunt.33 Wat daarvoor nodig is, is diepere kennis, maar ook een geïntensiveerde relatievorm, een hernieuwde aandacht voor de concrete patiënt en wat hij of zij nodig heeft (“we moeten er rekening mee houden dat de mens een individueel wezen is, dat ieder mens anders is dan anderen en dat wat voor de één heilzaam is voor de ander schadelijk en ziekteverwekkend kan zijn, volledig afhankelijk is van zijn of haar individuele constitutie.”)34 Rudolf Steiner wilde geen medische “overheersing- en interventie kennis”, geen biotechnologische manipulatie en optimalisatie. Niet de maximale bescherming tegen alle mogelijkheden van ziekte en de geperfectioneerde isolatie van ziektekiemen en kiemdragers met volledige vreemdlichaam-immunisatie mag het doel zijn van de toekomstige humane geneeskunde noch de volledige eliminatie van alle ziekten, hindernissen en beperkingen, noch de beheersing van lichamelijke processen volgens de wil van de menselijke rede, zoals de fysioloog Karl Ludwig al in 1856 had gepropageerd,35 en dit zonder enige kennis van de komende “verbetering” van de biotechnologieën, maar de gerichte bevordering en de biografische ontwikkeling van de mens, “onder ontwikkeling van de zelfgenezende krachten”36.Volgens Rudolf Steiner is het een kwestie van het gebruik van de geesteswetenschappelijke medische kennis om “de gezonde krachten in hun totaliteit te behouden”3' en om actief te zijn in de “algehele ontwikkeling van de mens”38 en dit ook ten tijde van epidemieën. Daarbij moet geneeskunde “vrij” zijn, niet onder druk en in af­hankelijkheid van overheids-, industriële en economische richtlijnen en doelstellingen wer-ken;39 ze moet volgens Steiner veel meer worden opgevat als een “publieke zaak”, als een zaak van het individu en de gemeenschap, die in de toekomst minder medische of weten­schappelijke autoriteit behoeven, minder “wetenschapskunde” nodig hebben, maar eerder een “sterkere democratisering”40, ook in de zin van een democratische beoordeling van “wat er in de openbaarheid komt via artsen”41. Geneeskunde mag niet worden “gemono­poliseerd” door dominante wetenschappelijke gedachten, collectieven, economische machten of door autoriteiten en regeringen42, maar zou moeten behoren tot het volk. Vaak wees Rudolf Steiner in lezingen op de gevaren in dit opzicht die hij verschrikkelijk vond en hij hoopte op een veel grotere deelname van de bevolking aan fundamenteel medisch we­tenschappelijk onderzoek en ontwikkelingsrichting hiervan. Hij was geschokt, toen zo’n wakkere en actieve deelname afwezig en zeldzaam bleek, ook onder antroposofen. “En zo kijkt een groot deel van de bevolking met grote gelijkmoedigheid toe als het medische pausdom steeds grotere dimensies aanneemt en zich in de meest uiteenlopende vormen nestelt, bijvoorbeeld zoals het nu zijn zegje doet en op een ongehoorde manier ingrijpt in de opvoeding van kinderen, in het schoolleven...”43. “Grondslagen voor een verruiming van de geneeskunde” is de titel van een boek dat Rudolf Steiner en Ita Wegman schreven en dat in de herfst van 1925, zes maanden na het overlijden van Rudolf Steiner, in het Duits en Engels is verschenen.

Peter Selg


Literatuur

1 Rudolf Steiner: Ursprungsimpulse der Geisteswissenschaft. Christliche Esoterik im Lichte neuer Geist-Erkenntnis (1906–1907). GA 96. Dornach 21989, S. 18.
2 Vgl. Alfons Labisch: Homo hygienicus. Gesundheit und Medizin in der Neuzeit. Frankfurt a. M. 1992.
3 Alfons Labisch: «Die hygienische Revolution im medizinischen Denken. Medizinisches Wissen und ärztliches Handeln». In: Angelika Ebbinghaus und Klaus Dörner: Vernich-ten und Heilen. Berlin 2001, S. 80.
4 Vgl. hierzu u. a. Rudolf Steiner: Quellentexte für die Wissenschaften. Texte zur Medizin. Anthroposophie und Heilkunst. Hg. Selg, Peter. 2 Bände. Dor- nach 2004 und Peter Selg: Rudolf Steiner. 1861–1925. Lebens- und Werkgeschichte. 7 Bände. Arlesheim 22017.
5 Vgl. hierzu insbesondere Rudolf Steiner: Geisteswissenschaft und Medizin (1920). GA 312. Dornach 82020.
6 Rudolf Steiner: Physiologisch-Therapeutisches auf Grundlage der Geistes- wissenschaft. Zur Therapie und Hygiene (1920–1924). GA 314. Dornach 42010, S. 242.
7 Rudolf Steiner: Aus den Inhalten der esoterischen Stunden (Band I: 1904– 1909). GA 266a. Dornach 22007, S. 266.
8 Rudolf Steiner: Das christliche Mysterium (1906–1907). GA 97. Dornach 31998, S. 253.
9 Rudolf Steiner: Ursprungsimpulse der Geisteswissenschaft. Christliche Esoterik im Lichte neuer Geist-Erkenntnis (1906–1907). GA 96. Dornach 21989, S. 19.
10 Rudolf Steiner: Die Mysterien des Morgenlandes und des Christentums (1913). GA 144. Dornach 41985, S. 33.
11 Rudolf Steiner: Erfahrungen des Übersinnlichen. Die drei Wege der Seele zu Christus (1912). GA 143. Dornach 41994, S. 141.
12 Rudolf Steiner: Die Theosophie des Rosenkreuzers (1907). GA 99. Dor- nach 71985, S. 72.
13 Vgl. hierzu u. a. Peter Selg: Die Gegenwart des Vergangenen. Rudolf Steiner und die Aktualität des Jahres 1917. Arlesheim 2017 (Kap. 2.2. «Vom Wir- ken zerstörender Kräfte», S. 89ff.).
14 Rudolf Steiner: Wie erwirbt man sich Verständnis für die geistige Welt? Das Einfließen geistiger Impulse aus der Welt der Verstorbenen (1914). GA 154. Dornach 21985, S. 47.
15 Ebd.
16 Rudolf Steiner: Physiologisch-Therapeutisches auf Grundlage der Geisteswissenschaft. Zur Therapie und Hygiene (1920–1924). GA 314. Dornach 42010, S. 287.
17 Rudolf Steiner: Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der Esoteri-schen Schule 1904–1914. GA 264. Dornach 21996, S. 378.
18 Rudolf Steiner: Aus den Inhalten der esoterischen Stunden. (Band I: 1904–1909). GA 266a. Dornach 22007, S. 298.
19 Rudolf Steiner: Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der Esoteri-schen Schule 1904–1914. GA 264. Dornach 21996, S. 379.
20 Rudolf Steiner: Unsere Toten. Ansprachen, Gedenkworte und Meditationssprüche 1906–1924. GA 261. Dornach 21984, S. 17.
21 Rudolf Steiner: Die Offenbarungen des Karma (1910). GA 120. Dornach 81992, S. 151.
22 Rudolf Steiner: Physiologisch-Therapeutisches auf Grundlage der Geisteswissenschaft. Zur Therapie und Hygiene (1920–1924). GA 314. Dornach 42010, S. 288.
23 Ebd., S. 287.
24 Vgl. hierzu u. a. Sergej O. Prokofieff: Die Begegnung mit dem Bösen und seine Über-windung in der Geisteswissenschaft. Der Grundstein des Guten. Dornach 11999.
25 Rudolf Steiner: Physiologisch-Therapeutisches auf Grundlage der Geisteswissenschaft. Zur Therapie und Hygiene (1920–1924). GA 314. Dornach 42010, S. 288.
26 Vgl. hierzu u.a. Peter Selg und Marc Desaules: Ökonomie der Brüderlichkeit. Zur Aktu-alität der sozialen Dreigliederung. Arlesheim 12016.
27 Rudolf Steiner: Wie erwirbt man sich Verständnis für die geistige Welt? Das Einfließen geistiger Impulse aus der Welt der Verstorbenen (1914). GA 154. Dornach 21985, S. 48.
28 Rudolf Steiner: Geisteswissenschaftliche Menschenkunde (1909). GA 107. Dornach 62010, S. 112.
29 Vgl. hierzu u. a. Peter Selg: Was heißt und zu welchem Ende studiert man Anthropo-sophische Medizin? Arlesheim 12017 und Peter Selg: Rudolf Stei- ner, die Anthropo-sophie und der Rassismus-Vorwurf. Gesellschaft und Medizin im totalitären Zeitalter. Arlesheim 2020.
30 Rudolf Steiner: Schicksalsbildung und Leben nach dem Tode (1915). GA 157a. Dornach 31981, S. 71.
31 Rudolf Steiner: Die Verbindung zwischen Lebenden und Toten (1916). GA 168. Dor-nach 41995, S. 202.
32 Vgl. hierzu u. a. Peter Selg: Die Würde des Leibes und die gesundende Kraft des Geis-tes. Arlesheim 12016.
33 Rudolf Steiner: Die Offenbarungen des Karma (1910). GA 120. Dornach 81992, S. 91.
34 Rudolf Steiner: Wo und wie findet man den Geist? (1908/09). GA 57. Dornach 21984, S. 187.
35 Vgl. Carl Ludwig: Lehrbuch der Physiologie des Menschen. Vorwort des zweiten Ban­des. Heidelberg 1856, S. 1.
36 Rudolf Steiner: Die Offenbarungen des Karma (1910). GA 120. Dornach 81992, S. 82.
37 Rudolf Steiner: Die Polarität von Dauer und Entwicklung im Menschenle- ben (1918). GA 184. Dornach 32002, S. 293.
38 Rudolf Steiner: Physiologisch-Therapeutisches auf Grundlage der Geistes- wissen-schaft. Zur Therapie und Hygiene (1920–1924). GA 314. Dornach 42010, S. 260.
39 Vgl. hierzu Rudolf Steiner: Die Kernpunkte der sozialen Frage (1919). GA 23. Dornach 1976.
40 Rudolf Steiner: Physiologisch-Therapeutisches auf Grundlage der Geistes- wissen-schaft. Zur Therapie und Hygiene (1920–1924). GA 314. Dornach 42010, S. 223.
41 Rudolf Steiner: Die Verbindung zwischen Lebenden und Toten (1916). GA 168. Dor-nach 41995, S. 110.
42 Ebd., S. 164.
43 Rudolf Steiner: Geisteswissenschaftliche Menschenkunde (1909). GA 107. Dornach 62010, S. 99f.